Met tranen in zijn ogen zat hij op de rand van het bed. Het nachtlampje was aan, hij keek naar de deur en luisterde of hij iets hoorde. Zijn rechterhand rustte op de koffer, in zijn linker klemde hij Beer. De deksel had hij gesloten, de slotjes dicht geklikt. Alle zijn korte broeken en hempjes had hij een voor een opgevouwen en in de koffer gedaan. Die zat halfvol.
Misschien moest hij hem helemaal opvullen met kleren van zijn oudere broer. Die waren nu nog te groot. Wie weet was hij nog niet terug als ze hem ook zouden passen. Hoelang hij onderweg zou zijn? Geen idee. Zijn vriendjes wisten ook niet hoelang iemand wegbleef, behalve dat hij wel moest gaan. Er waren er meer geweest, kinderen die ineens verdwenen waren.
Maar hij wist geen namen. Was er maar iemand in de buurt die ook was gegaan! En dan kon hij naar hun broertjes, zusjes, of misschien hun ouders als die lief waren. En kon hij vragen wat er precies ging gebeuren. Hoe lang de reis was, wat hij daar moest doen. Zijn lot was onontkoombaar, dat wist hij, maar die onwetendheid over er precies zou gebeuren bracht hem tot tranen.
Die huilbuien kwamen steeds vaker. Als hij in bed lag en zijn moeder hem nog een keer instopte. Wist zij veel dat het binnenkort de laatste keer was. Of als hij terug naar huis liep uit school: liefst ging hij ergens spelen om er even niet aan te hoeven denken. Ook zijn vriendjes, op school, op voetbal, bij het klimrek, ook die zou hij niet meer zien. Een tweede traan kwam. En een derde.
Die vreselijke gedachten aan het plotse afscheid kwamen op de meest gekke momenten in zijn hoofd opborrelen. Aan tafel tijdens het eten. Zijn ouders keken hem dan aan en vroegen wat er was. Elke dag weer. Hij kon niets zeggen en alleen maar wegkijken. Snel een hap eten in zijn mond. Zijn pa vond eigenlijk alles prima, als hij maar at. En dat deed hij dus, als hij ook nog boos zouden worden… Dan maar niets zeggen over zijn verdriet wat hij met niemand kon delen.
Vooral voor zijn moeder vond hij het zielig. Die zou hem zeker missen. Net zoals hij haar. Ze deden spelletjes. Knutselen. En voorlezen, daar hield zij van. Hij snikte weer. Een traan rolde over zijn wang. Zijn broertje had hem zo een keer zien zitten en zei dat hij op een zigeunerjongetje leek. Hij werd er niet boos om. Een koude rilling liep over zijn rug. Zijn broer wist het wel. Hij had het hem verteld wat er ging gebeuren.
Hij klikte de koffer weer open. En dicht. En open. En dicht. Een ritueel dat hij al vaker had herhaald. Het geluid herinnerde hem aan vakanties naar de zee. De koffer was dan gevuld met dezelfde korte broeken als er nu inzaten. Deze keer zou de reis langer gaan duren dan naar de Nederlandse kust. Het zal wel anders zijn dan met zijn vaders DAF-je. Zou hij zeeziek worden op de boot? Veel van de reis zou hij niet zien. Hij moest in de zak. Zijn verdiende straf.
Deze verzonnen herinnering hoort bij de reeks Verzinneringen.
Heel triest verhaal met voor mij zeer verrassende plot (-:
Ik ben toch maar in thema gebleven. 😉
Ja, Dik was wrs meer in stemming, hij had m meteen door (;